'Het regent.' Ik kijk naar links, naar de grote stevige jongeman. 'Wat zeg je?' 'Het regent. Vies weer.' 'Ja, dat klopt, regen. En koud ook. Het lijkt wel winter.' De man knikt. Hij draagt een grote bril met heel dikke glazen. Ze vergroten zijn ogen. Hij spreekt een beetje binnensmonds. 'Koud, net als in de tropen.' 'Huh, koud? In de tropen. Wat bedoel je?' 'De bomen in de tropen zijn hoog en dicht tegen elkaar. Als je daar onder loopt, is het heel koud.' 'Aha, ja, ik snap het. Koel. Heerlijk toch?' 'Ja, lekker', zegt hij. Ik kijk hem eens goed aan vraag naar de bekende weg: 'Waar kom je vandaan?' 'Suriname. Paramaribo. Prachtig, de bomen in Suriname. Hoog, veel hoger dan hier.' 'Ja, vast wel 20 meter hoog, zo hoog als dat gebouw daar', en ik wijs naar het Rijksmuseum. 'Oh nee, veel hoger nog.' 'Mooi. ' 'Ja, mooi.'
We verlaten het Museumplein, rijden naar Oud-West. De man vertelt verder en ik vraag en vraag. Hij is ziek geworden in Suriname. Door atoomproeven. 'De Fransen deden daar proeven in zee en het waaide zo naar ons.' Hij maakt wuivende bewegingen met zijn grote, dikke handen. 'Wat erg. Wat heb je gekregen? Wat voor ziekte?' 'Schizofrenie. Stemmen in mijn hoofd.' 'Wat erg', zeg ik weer. 'Hoe oud ben je?' 'Vijftig.' 'En hoe lang geleden waren die proeven. Heel lang geleden?' Hij knikt: 'Ik was veertien toen ik ziek werd.' 'En hoe lang woon je hier?' 'Vanaf mijn veertiende.'
We rijden Oud-West bijna uit. Hij is er bijna. Vertelt me nog over zijn werkkleding en zijn baan in het Flevo-park. Over zijn medicijnen, dat hij vanmiddag weer pillen haalt. 'Helpen ze goed', vraag ik. 'Ja', knikt hij. 'De stemmen zijn weg?' 'Ja, die blijven weg. Zo, ik ben er.' Ik laat hem erdoor. We nemen afscheid.
Ik schuif naar het raampje, voel de warmte van de man nog in de zitting. Vlak voor we linksaf slaan zie ik hem lopen. Hij slaat rechtsaf, de grote dikke man. Met zijn petje op zijn kop.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten